top of page

Kleding en uitrusting Rocky Mountain trappers 1840-1850

Informatie over kleding en uitrusting m.b.t. deze uitbeelding is schaars qua beeldmateriaal. We beschikken met name over de afbeeldingen van de hand van Miller uit het midden van de 30-er jaren en wat schilderijen van schilders als Charles Deas en William T. Ranney. Ook schriftelijke bronnen zijn niet altijd duidelijk en moeten gelezen worden in het licht van het taalgebruik van de tijd. Zo wordt de aanduiding “britches” dikwijls gezien als bewijs dat kniebroeken gedragen werden terwijl die term in die periode gebruikt werd voor elke broek, dus ook voor de pantalon (lange broek) die wel terugkomt in het beeldmateriaal.
Deze richtlijn is gericht op de uitbeelding van de trapper e.d. Voor de eventuele uitbeelding van een chief trader kan gewoon de heersende burgerlijke mode uit de periode gevolgd worden.

Richtlijnen Kleding:

DSC_4637.jpg

Vooraf: deze richtlijn is op de eerste plaats een handreiking. Mits voldoende onderbouwd kan e.e.a. bediscussieerd en aangepast worden.

 

TENTEN:
Waar mogelijk zouden afdakken van takken e.d. gebouwd moeten worden. Dit kan echter bijna op geen enkele locatie. Ander logisch onderdak is een onderkomen maken m.b.v. afdekzeilen. Die zou je immers toch al hebben om onderweg de bepakking op je muilezel(s) af te dekken. Het gebruik van de simpele A-tent is het volgende alternatief. Walltents zijn alleen verdedigbaar in de onmiddelijke nabijheid van een handelspost.

SLAPEN.

Als matras zouden dennentakken of bladeren het meest authentiek zijn. Dit is echter meestal niet te realiseren dus, net als bij de meeste living history, mag uitgeweken worden naar een moderne isolatiemat verborgen in een strozak o.i.d. Voor de kapitaalkrachtigen onder ons zou een bizonvel, of berenvel, een alternatief zijn. Ook om onder te slapen. Het is trouwens mogelijk om iets wat enigszins op een bizonvel lijkt te maken door enkele bruine schapenvachten aan elkaar te naaien. Verder natuurlijk wollen dekens om onder te slapen

KEUKENMATERIAAL E.D.

Gekookt wordt op een houtvuur in een kuil op de grond. Kookstellages worden geïmproviseerd uit takken, meestal in driepootvorm. Ook dingen als pothaken e.d. kunnen van takken gemaakt worden.
Potten en pannen zijn van plaatijzer en blik, eventueel koper. Gietijzer vanwege het hoge transportgewicht en relatieve kwetsbaarheid slechts beperkt bruikbaar. Graag terughoudendheid in hoeveelheid en grootte. Met een blikken cornboiler en een klein braadpannetje (met vouwsteel) kom je al een heel eind. En vlees braden hoef je niet in een pannetje te doen maar kan ook aan een tak boven het kampvuur.
Qua bestek kom je een heel eind met een blikken mok en je mes. Een blikken bord kan handig zijn maar een stuk hout of boomschors is dikwijls al voldoende. Een lepel kan handig zijn maar die kan dikwijls zelf gesneden zijn. En voor een vork volstaat dikwijls al een aangepunt takje. (Metalen bestek is wel toegestaan als je niet te primitief wilt gaan).

 

DSC_4776.jpg

Wapens

Het modale wapen is de halfstock mountain rifle (dikwijls generiek aangeduid als Hawken). In de praktijk meestal .50 of groter. Origineel in Europa moeilijk te vinden. Ruim aanbod van replica’s. Een goedkope oplossing is een halfstock Brits model jachtgeweer dat visueel nauwelijks te onderscheiden is van een mountain rifle. Daarnaast zij (ingekorte) “Kentucky” rifles bruikbaar. Ook trade muskets werden op redelijke schaal gebruikt, naast soms surplus militaire musketten voor iemand die echt niks beters kon betalen. In de uitgebeelde periode was het percussieslot algemeen doorgebroken. Slechts een enkele conservatieve trapper zal nog een vuursteenwapen hebben gedragen. Of een arme sloeber die aangewezen was op een surplus musket. Een dubbelloops hagelgeweer was dikwijls in een groep aanwezig, met name voor de nachtwacht. Tevens had men over het algemeen één of twee pistolen voor nabij verdediging, bijna alktijd percussie.

DSC_5834.jpg

Uitrusting

Een lederen riem is onontbeerlijk. I.t.t. waar veel hobbyisten mee rondlopen is de riem onversierd en minder dan 5cm breed. Hij wordt gesloten met een simpele metalen framegesp of rolgesp. Dikwijls wordt deze gesp op de rug gedragen. Aan de riem, beter gezegd tussen de riem gestoken, bevind zich een simpel contemporain jachtmes (scalper, case knife). Dikwijls op de rug gedragen. GEEN Green River / Russell want de huidige productie heeft om de greepplaatjes vast te houden expansie revetten en die bestonden nog niet. GEEN tasjes aan de riem. Wel eventueel het flesje/potje voor beverlokstof. Een simpel zakmes in je zak of jachttas is ook wel handig.
Meestal tussen de riem gestoken, maakt ook wel in een aparte foedraal, de handbijl. Geen indiaanse tomahawk. De werkbijl van de trapper heeft aan de achterkant een platte hamerkop (om paaltjes in de grond te slaan om de bevervallen vast te leggen).  Daarnaast als groepsuitrusting een grote bijl, een schop (om caches te graven), en eventueel een houweel en een zaag. 
Essentieel is de lederen jachttas (bullit bag, geen possibles bag zoals veelal onterecht aangeduid). Hierin bevind zich alles wat je bij de hand wilt hebben en je wapen accessoires: Vuursteen en vuurstaal, tondel, zakmes, slaghoedjes of vuurstenen, en natuurlijk de kogels voor je geweer. Maar ook je kogelgiettang, een loodsmeltlepel,  je geweerworm, poetsmiddel en kogelpatches. Voor het dragen van een patchknife aan de riem van je jachttas, alsook voor een patchknife rond je nek, is geen contemporain bewijs. Het enige wat je aan die riem kunt dragen is eventueel een snellader voor slaghoedjes of een zundkruit dispenser (bij vuursteengeweer).
De kruithoorn, bijna altijd een koeien- of bizonhoorn. Veel minder rijk bewerkt als exemplaren van rond 1800. Meestal niet voorzien van een vulmechanisme maar van een simpele stop. Het afpassen van de juiste kruitlading gebeurde meestal d.m.v. een los vulmaatje (metaal, hertshoorn o.i.d.) hangend aan het riempje van de kruithoorn.
Dikwijls droegen trappers een Gage d’Amour rond de nek. Een klein lederen buideltje, meestal hartvormig, met wat tabak en een bevestigingsmogelijkheid voor hun pijp.
De veldfles is een moeilijk geval. Normaalgesproken droegen trappers geen veldfles. Bevers wonen immers in water, dus je had bijna altijd water bij de hand. Het is echter hedentendage uiterst ongezond om gewoon water uit de sloot te drinken, dus veldflessen zijn toegestaan mits van aantoonbaar contemporain model.
Een haversack kan handig zijn om datgene mee te voeren dat niet in je bullitbag past en dat je toch in de buurt wilt hebben (ID, mobieltje, geld). Ook simpele zadeltassen of een “warbag” zijn handig voor je reservehemd e.d. zodat er niet teveel losse zooi in het kampement rondzwerft. Voor het gebruik van rugzakken of packframes zijn geen aanwijzingen.
Kampmeubilair moet geïmproviseerd worden. Een indiaanse rugsteun is natuurlijk mogelijk. Verder zul je moeten improviseren met stukken boomstam e.d. Als er strobalen beschikbaar zijn op een evenement zou je die provisorisch kunnen innaaien in een stuk canvas, zogenaamd als een baal met huiden of handelswaar.
Dan zijn er nog een aantal zaken om het kampement authentiek aan te kleden. Op de eerste plaats natuurlijk bevervallen. Om het juiste model te vinden moet je even naar plaatjes en afmetingen kijken. Het heeft geen zin om lukraak elke metalen val aan te gaan schaffen. Sommige vallen zijn te modern en veel hebben niet de juiste afmetingen voor bevers.  Hoewel in de gekozen periode men niet meer uitsluitend voor beverpelzen ging werden ander dieren meestal gevangen met strikken en ter plekke geconstrueerde deadfall vallen. Ook is het rustiek om bevervellen te hebben rondslingeren, al dan niet opgespannen op drooghoepels. Ook rondslingerende sawbuck pakzadels en rijzadels (Mexicaans c.q. California model) zijn leuke aankleding indien beschikbaar.

 

bottom of page